Ricardo Falla gelauwerd

Op 24 oktober zal jezuïet en antropoloog Ricardo Falla de QuetzalPrijs van Guatebelga vzw ontvangen.

Guatebelga vzw bestaat uit familieleden van de drie scheutisten (Walter Voordeckers, Edward Capiau en Serge Berten) die vielen begin de jaren ’80 onder de repressie. Ze worden bijgestaan door enkele leden van de Guatemala solidariteit. We kunnen daarbij rekenen op juridisch advies van professor Stephan Parmentier (KULeuven -Internationaal  Recht) en twee advocaten. De prijs zal uitgereikt worden in Herent. Deze gemeente onderhoudt al jaren een intensief uitwisselingsproject met enkele gemeenten van het noordelijke departement Cobán.

Een straatnaam

Diezelfde dag zal de gemeente een van haar staten benoemen naar Myrna Mack. Zij werd geboren op 24 oktober 1949 en vermoord op 11 september 1990. Ze was een antropologe en mensenrechtenverdedigster, afkomstig uit het departement Retalhuleu. Ze had een Maya-vader en  een Chinese moeder. Ze studeerde antropologie aan de universiteit van Manchester en van Durham in Engeland.

Myrna Mack verrichtte haar antropologisch onderzoek in arme Mayagemeenschappen tijdens het hoogtepunt van het intern gewapend conflict. Haar antropologisch onderzoekswerk legde de gruwel van het leger in de inheemse gemeenschappen bloot. Op 11 september 1990 werd zij voor haar kantoor in de hoofdstad met zevenentwintig  messteken om het leven gebracht. Opdrachtgever was kolonel Juan Valencia Osorio. Hij werd veroordeeld, maar is voortvluchtig. De materiële dader, een technieker van het leger, zit vast.

In 2004 gaf de Guatemalteekse regering na een jarenlange strijd van haar zuster Helen toe medeverantwoordelijk te zijn geweest voor de dood van haar zus.

 

Wat doen ze en waarom?

In die woelige tijden op de vooravond van de genocide wou Ricardo op de hoogte zijn van alles wat er gebeurde in de verschillende streken van het land. Waarmee waren mensen, vooral pastorale werkers, bezig, wat bezielde hen, waar hoopten ze op, wat stimuleerde hen? Zo staat een reis naar Baja Verapaz me nog levendig voor ogen. Einde ’78 trokken we met hem en enkele medewerkers naar Salamá. Daar troffen we een gemeenschap van dominicanen, Spanjaarden en een Guatemalteek aan. Ook zij lieten zich volop inspireren door de bevrijdingstheologie. Tijdens de terugreis naar de hoofdstad discussieerden we honderduit over alles wat we vernomen en gezien hadden. Later, terug in België, vernam ik dat Carlos Morales, de Guatemalteekse dominicaan, in 1982 door het leger vermoord werd. Bleek dat hij zich engageerde met de oprichting van een guerrilla-eenheid MRP Ixil, een lokale splintergroep van ORPA.

 

Onder de tradities uitkomen

Het eerste uitgebreide werk dat ik van Ricardo las was ‘Quiché Rebelde,’ gepubliceerd in 1978. Ik was pas teruggekeerd uit Guatemala. Ik las het in België. Het was een volumineuze studie over een religieuze beweging die inging tegen de tradities van de gemeente San Antonio Ilotenango in Quiché van 1948 tot 1970. Die beweging noemde ‘Acción Católica.’ Het resultaat was dat een derde van de bewoners van die gemeenschap de traditionele geloofsovertuigingen en de getrouwheid aan de Zahorín (de sjamaan) verliet. Ze omarmden de geloofsovertuigingen van de katholieke kerk en de aanvaarding van de priester. De beweging beperkte zich niet tot de gemeenschap die door de auteur bestudeerd werd. Ze verdeelde praktisch het geheel van gemeenschappen van het westelijke Hoogland van Guatemala. De vraag die de auteur in zijn werk probeert te beantwoorden is: in welke omstandigheden ontstond die beweging? en waarom gingen sommigen erop in, terwijl anderen zich ertegen verzetten? Ricardo ging na welke sociale, politieke en economische factoren meespeelden.

 

Volksreligie in de kuststreek

Einde de jaren ’70, wij waren nog volop bezig met de vorming en begeleiding van basisgemeenschappen,waarbij we ons door de bevrijdingstheologie lieten inspireren, kwam hij naar ons toe. Hij schakelde ons in voor een studie over de volksreligie in onze streek. Het resultaat verscheen in 1984 onder de titel: ‘Die dood die ons doet leven.’

In de proloog lezen we:

‘Ofschoon Ricardo Falla zijn veldwerkonderzoek uitvoerde in het departement Escuintla gelden zijn ontdekkingen, bedenkingen en besluiten voor de ganse ladina-cultuur van Centraal-Amerika. Ofschoon ‘Die dood die ons doet leven’ een werk van religieuze antropologie is, is het ook een tekst van volkse religie en theologie.’  

 

In 1980 werd de politieke situatie ook voor hem te riskant. Hij week uit naar Nicaragua. Daar ging hij zijn broeders jezuïeten steunen die het hard te verduren kregen tijdens de verhevigde repressie van dictator Somoza. Maar van daaruit organiseerde hij ook zijn toegang tot de geheime dorpen in verzet (CPR), die zich schuil hielden in onherbergzaam gebied om te ontsnappen aan de agressie van het leger. Ondertussen ging hij de overlevingskampen in Mexico bezoeken en verzamelde daar de getuigenissen over de massamoorden in San Francisco, Nentón, die plaatsgrepen in juli 1982.

 

Kamergenoten

 

Leden van het Comité Pro Justicia y Paz weken uit naar Mexico. Vanuit de hoofdstad stuurden ze informatie over de repressie en de genocide de wereld rond. Jaarlijks werden we samengeroepen vanuit de vier windstreken om in een onschuldig retraitehuis van vrouwelijke religieuzen in Mexico de toestand in Guatemala onder de loep te nemen en opdrachten naar huis mee te nemen. Tijdens een van die jaarlijkse bijeenkomsten deelde ik de kamer met Ricardo. Tot mijn verbazing stond hij elke morgen rond 5 uur op en ging langdurig joggen in het uitgestrekte park van het retraitehuis. Op mijn vraag, antwoordde hij: ‘Om fit te blijven.’ Pas achteraf zou ik vernemen dat hij zich voorbereidde om fysiek in goede conditie te verkeren voor het moment dat hij de geheime dorpen in verzet zou binnendringen.

Uiteindelijk lukte het hem om in 1983 samen met een pastorale equipe de geheime dorpen in verzet te bereiken. Hij deed er pastoraal werk onder de bevolking. Tegelijkertijd won hij meer informatie in over de massamoorden in San Francisco.

In 1992 zal zijn boek ‘Masacres de la Selva‘ daarover het licht zien.

 

Permanent volkerentribunaal

In januari 1983 vonden we elkaar terug in Madrid. Daar greep een sessie van het Permanent Volkerentribunaal plaats rond Guatemala. Met leden van verschillende Europese solidariteitscomités en steungroepen van het internationaal netwerk van het ‘Comité Pro Justicia y Paz de Guatemala’ woonden we die sessie bij. De voorzitter in Madrid, de Belg François Rigaux, had op voorhand een brief gestuurd naar staatschef Efraín Ríos Montt met het verzoek een vertegenwoordiger of althans documenten ter verdediging te sturen. Wat niet gebeurde. Onder de meest voor mij bekende leden van het tribunaal waren aanwezig: de Amerikaanse theoloog Harvey Cox, de alom bekende Uruguayaanse schrijver Eduardo Galeano, Adolfo Pérez Esquivel, de Argentijnse Nobelprijswinnaar de Vrede 1980, James Petras, de Amerikaanse professor Sociologie aan de Universiteit van New York en de Mexicaanse bisschop Sergio Méndez Arceo, voorzitter van het Internationaal Netwerk van Oscar Romero Comités. Een indrukwekkende rij getuigen schoven aan voor de symbolische rechters. Naast allerlei beroepsmensen, Rigoberta Menchú en andere inheemse slachtoffers en een ex-sergeant die uit de biecht sprak, getuigde ook Ricardo Falla. Hij presenteerde een lijst van 352 personen die vermoord werden.

Wij zelf gaven inlichtingen door aan de getuigen in verband met de pastorale praktijk met basisgemeenschappen en de toepassing van de bevrijdingstheologie.

Uiteindelijk werd de staat Guatemala veroordeeld voor de talrijke misdaden tegen de bevolking. De regering van de Verenigde Staten werd schuldig bevonden vanwege haar interventies en medeplichtigheid.

 

Betrapt

Half 1986 geraakt Ricardo opnieuw binnen in de geheime dorpen in verzet en verbleef er tot einde 1992. De bevolking moest voortdurend mobiel zijn en uitwijken voor de binnendringende militaire bataljons die haar op de hielen zaten. Om niet telkens de hele ‘menage’ te moeten meesleuren hadden ze ‘buzones’ (geheime schuilplaatsen) aangelegd. Daarin lieten ze belangrijke zaken achter om ze daarna terug te kunnen oppikken. Maar het leger slaagde erin een van die ‘buzones’ te ontdekken. Uitgerekend die waarin onder meer ook Ricardo zijn nota’s en schriften opgeborgen had. Dat was voldoende voor het leger om hem valselijk als ‘commandant van de guerrilla’ te beschouwen en te bestempelen. Er zat niets anders op dan zich uit de zone terug te trekken om de bisschop van Quiché en zijn oversten dit voorval te gaan uitleggen.

 

Zijn oversten achtten het niet opportuun dat hij nadien opnieuw naar de geheime zone trok. Ze zonden hem tijdelijk naar El Salvador. Daar legde hij zich toe op ‘La Historia de un gran  Amor‘. Daarin omschrijft hij zijn liefde en bezorgdheid voor de mensen die zich als opgejaagd wild verscholen in de bossen. In het oudtestamentisch boek het ‘Hooglied’ vond hij bezieling. De liefde van God voor zijn volk inspireerde hem om zichzelf ook te geven aan mensen in de verdrukking.

 

Boekenuitwisseling

Eens zover wisselden we boeken uit. Ik kreeg zijn ‘La Historia de un gran Amor,’  en hij kreeg mijn roman ‘El Tigre renco‘ over de repressie van de staat Guatemala  in de jaren ’80, dat ik schreef in 1992, ter gelegenheid van 500 jaar Amerika. Zijn boek trof mij. Ik stelde voor om het te vertalen in het Nederlands. Hij was er uiteraard mee opgezet. Na afloop liet ik de tekst nalezen en verbeteren door Mario Coolen uit Nederland. Mario sprak de Nederlandse uitgeverij DABAR aan. Daar kwam het werk meer dan overtuigend over. De publicatie van ‘De Geschiedenis van een grote Liefde‘ was een feit. Mario stelde voor om twee versies te laten drukken. Een met een voorwoord van hem voor het Nederlandse publiek. En een met een voorwoord van mij voor het Vlaams publiek. En zo geschiedde.

 

Bisschop Gerardi herdacht

Van 1993 tot 2001 verbleef Ricardo in Honduras. Hij werkte mee met de ‘Equipe voor Bezinning, Onderzoek en Communicatie ‘ van de jezuïeten in El Progreso. In 1998 maakte hij het vernietigend geweld van Orkaan Mitch mee en hielp bij de noodhulp en de heropbouw in de streek van El Progreso.

Sinds 2001 resideert hij in Santa María Chiquimula in het departement Totonicapán. Hij oefent er een pastorale taak uit.  Maar inmiddels blijft hij zich toeleggen op sociaal onderzoekswerk.

Ondertussen gaat hij geboeid op zoek naar de identiteit van Maya jongeren. In 2005 publiceert het Centrum voor Onderzoek in Sociale Wetenschappen (AVANCSO) zijn studie genaamd ‘ALICIA – de identiteit van een jonge Mayavrouw, Ixcán, Guatemala.’ 

 

Ter gelegenheid van de tiende verjaardag van de moord op hulpbisschop Juan Gerardi liepen we in 2008 zij aan zij tijdens de optocht van de kathedraal naar de kerk San Sebastián waar de bisschop vermoord werd.

 

In ons tweemaandelijks infobulletin hebben we in het verleden enkele samenvattende ‘afleveringen’ gepubliceerd van zijn boek ‘Het Popol Wuj, een interpretatie voor vandaag,‘ gepubliceerd in 2013.

 

Het hoeft niet te verwonderen dat hij in het oog gehouden werd en wordt. Vroeger vooral door het leger tijdens de jaren 1992 en 1993. En vandaag door de zogezegde ‘Stichting tegen het Terrorisme’ (een groep ex-militairen en anderen die boter op het hoofd hebben).

Guido De Schrijver